Onderstaande printversie van het indicatorenboek werd door uw browser gegenereerd, en zal niet steeds optimaal ogen. Via de ingebouwde printfunctie op de website van het Indicatorenboek (ronde knop rechts bovenaan) kan u een printvriendelijke PDF genereren met mooi ogende lay-out.
4.4.7Statistieken aansluitend bij het Regional Innovation Scoreboard
Vanuit het besef dat innovatie en economische groei niet altijd gelijkmatig verspreid zijn over de diverse regio’s van een land, publiceert Eurostat, het statistisch bureau van de Europese Commissie, niet alleen innovatiestatistieken voor haar lidstaten (European Innovation Scoreboard, EIS), maar ook voor diverse regio’s binnen die lidstaten (Regional Innovation Scoreboard, RIS). Voor België bevat het regionale verslag innovatiestatistieken voor de drie gewesten: Brussel, Vlaanderen, en Wallonië.
In 2023 werd de Regional Innovation Index (RII) in RIS samengesteld op basis van 21 indicatoren. Zeven van deze indicatoren zijn afgeleid uit data afkomstig van de Innovatievragenlijst (CIS). Hieronder bespreken wij de resultaten voor Vlaanderen voor drie van deze indicatoren, bekomen op basis van de Innovatievragenlijst 2021. Wij bespreken ook de resultaten van een vierde indicator die eveneens gebaseerd is op resultaten bekomen met de Innovatievragenlijst 2021 en die dichtbij een indicator liggen die opgenomen is in RIS. Wij geven aan waarom wij kozen voor dit vierde resultaat.
Niet-O&O-actieve KMO's met innovatieactiviteiten
Eén van de indicatoren opgenomen in RIS betreft de uitgaven gemaakt voor innovatieactiviteiten, uitgezonderd O&O, door KMO’s, uitgezet als percentage ten opzichte van de omzet van KMO’s in het algemeen (zowel innovatoren als niet-innovatoren). Uit ervaring weten wij echter dat de meeste ondernemingen in hun administratie geen aparte cijfers bijhouden voor aankopen, uitgaven, en inkomsten van innovaties. Bijgevolg laten heel wat ondernemingen de vragen naar kosten gemaakt voor machines en apparatuur, aankoop van patenten, training, marketing, en andere voorbereidende activiteiten voor innovaties oningevuld (onegveer één op vier van de antwoordende ondernemingen laat één of meer vragen naar uitgaven voor innovatieactiviteiten open) of geven ze ruwe schattingen, die nogal kunnen variëren naargelang wie de vragenlijst invult. In het verleden heeft men in een werkgroep bij Eurostat al vaker geprobeerd om de vraag naar gemaakte onkosten voor innovatieactiviteiten te verbeteren. Tot op heden zijn deze pogingen evenwel niet succesvol gebleken.
Wegens de beperkte kwaliteit van de uitgavengegevens geven wij hier weer in welke mate KMO’s al dan niet voltooide product- of (bedrijfs)procesinnovaties hebben, en in welke mate deze vergezeld gaan van O&O-activiteiten. Figuur 15 geeft aan wat in de laatste vier jaargangen van de innovatievragenlijst (1) het aandeel O&O-actieve KMO’s met al dan niet voltooide product- of (bedrijfs)procesinnovaties was, (2) het aandeel niet-O&O-actieve KMO’s met al dan niet voltooide product- of (bedrijfs)procesinnovaties was, en (3) het aandeel KMO’s zonder product- of (bedrijfs)procesinnovatieactiviteiten (en dus ook zonder O&O) was. Wij zien dat gaande van de periode 2010-2012 naar de periode 2018-2020, het aandeel KMO’s met al dan niet voltooide product- of (bedrijfs)procesinnovaties stijgt, zowel zij die dat deden met O&O-activiteiten, als zij die dat deden zonder O&O-activiteiten. Het aandeel O&O-actieve KMO’s met al dan niet voltooide product- of procesinnovaties stijgt van 28% in de periode 2010-2012 tot 35% in 2012-2014 en 37% in 2014-2016, en daalt dan licht tot 31% in de periode 2016-2018. In de periode 2018-2020 stijgt het aandeel weer tot 39%. Het aandeel niet-O&O-actieve KMO’s met al dan niet voltooide product- of (bedrijfs)procesinnovaties gaat van 20% in 2010-2012, over 21% in 2012-2014 en 24% in 2014-2016, naar 38% in de periode 2016-2018. In de periode 2018-2020 daalt het aandeel opnieuw licht naar 35%. Het aandeel KMO’s zonder product- of (bedrijfs)procesinnovatieactiviteiten (en dus ook zonder O&O) daalt van 52% in de periode 2010-2012, over 44% in 2012-2014, 39% in 2014-2016, en naar 31% in 2016-2018, naar 26% in de periode 2018-2020.
Voor deze indicator kunnen wij helaas niet vergelijken met andere regio’s, gezien Eurostat hiervoor geen gegevens publiceert. Bij deze resultaten dient evenwel opgemerkt te worden dat in CIS2019, die de periode 2016-2018 bevroeg, de bedrijfsprocesinnovatieactiviteiten die in aanmerking genomen werden, ruimer gedefinieerd waren dan in de voorgaande jaren. In CIS2019 omvatten de bedrijfsprocesinnovatieactiviteiten ook organisatorische en marketinginnovatie, terwijl in de voorgaande jaargangen organisatorische innovatie en marketinginnovatie buiten beschouwing werden gelaten. Het verschil tussen de twee verklaart allicht ook waarom het aandeel niet-O&O-actieve KMO’s met al dan niet voltooide product- of bedrijfsprocesinnovaties groter is vanaf de periode 2016-2018 dan in voorgaande jaren. Voor de periode 2016-2018 werden immers ook niet-technologische innovatieactiviteiten zoals organisatorische innovatie en marketinginnovatie mee in aanmerking genomen en daar hoeven allicht niet altijd O&O-activiteiten voor te gebeuren.
Figuur 15. Aanwezigheid van product- of (bedrijfs)procesinnovatieactiviteiten, met of zonder O&O, bij KMO’s
KMO's met productinnovaties
Een andere indicator betreft het aandeel KMO’s dat productinnovaties heeft geïntroduceerd. In de periode 2018-2020 ging het om 36% van alle KMO’s. Daarmee behoort Vlaanderen tot de bottom high performers (zie Figuur 16, overgenomen uit RIS 2023). In de periodes 2010-2012, 2012-2014, 2014-2016, en 2016-2018 ging het om respectievelijk 31%, 33%, 32%, en 28% van alle KMO’s.
Figuur 16. KMO’s met productinnovaties als percentage van het totale aantal KMO’s
KMO's met bedrijfsprocesinnovaties
RIS 2023 bevat eveneens een indicator voor het aandeel KMO’s met bedrijfsprocesinnovaties. In de periode 2018-2020 bedraagt dat aandeel 68% in Vlaanderen. Vlaanderen behoort daarmee tot de top van de high performers binnen Europa (zie Figuur 17, overgenomen uit RIS 2023). In de periode 2016-2018 ging het om 60% van alle KMOs. Bedrijfsprocesinnovaties omvatten sinds 2016-2018 niet alleen meer technologische procesinnovaties, maar ook organisatorische innovaties en marketinginnovaties (2 aspecten die in vroegere jaargangen van RIS apart behandeld werden). Gezien bedrijfsprocesinnovaties als dusdanig pas vanaf CIS2019 bevraagd werden, is een strikte vergelijking met vroegere periodes niet mogelijk. Een ruwe inschatting aan de hand van apart bevraagde organisatorische en marketinginnovaties wijst op een stijgende trend sinds 2010-2012.
Figuur 17. KMO’s met bedrijfsprocesinnovaties als percentage van het totale aantal KMO’s
KMO's met samenwerkingsverbanden voor innovatie
Een andere indicator opgenomen in RIS betreft het aandeel KMO’s met samenwerkingsverbanden voor innovatie in de totale populatie van KMO’s (zowel innovatoren als niet-innovatoren). In Vlaanderen is dit aandeel in de periode 2018-2020 24%. In Figuur 18, overgenomen uit RIS 2023, zien wij dat Vlaanderen daarmee in de groep van de top high performers zit, het bovenste segment van de hoogste groep. In de periodes 2014-2016, 2012-2014, en 2016-2018 was dit aandeel respectievelijk 24%, 31%, en 27% waarmee Vlaanderen eveneens terecht kwam in het bovenste segment van de high performers. In de periode 2010-2012 was dit aandeel 25% en kwam Vlaanderen daarmee eveneens in de groep van high performers. Voor data afkomstig van CIS2013, die de periode 2010-2012 bevroeg, werd nog geen onderscheid gemaakt tussen het bovenste, middelste, en onderste segment binnen de grotere vier groepen die men onderscheidt (low performers, moderate performers, strong performers, en high performers). Wij zien dus dat, ook al schommelt het aandeel KMO’s met samenwerkingsverbanden voor innovatie in de totale populatie van KMO’s enigszins, Vlaanderen in de laatste vier CIS-bevragingen steeds tot de topgroep van high performers behoort op dit vlak. Het feit dat het aandeel in de periodes 2018-2020, 2016-2018, en 2014-2016 licht gedaald was in vergelijking met in 2012-2014 kan te maken hebben met het feit dat wij in CIS2017 en later door het herziene design van onze vragenlijst relatief meer “minder intens innoverende” ondernemingen gevat hebben, d.w.z. ondernemingen die in relatief beperkte mate aan innovatie deden.